EBH Legal
Advocaatscore: 9.6
24/7 Persoonlijk bereikbaar
Specialisaties in alle rechtsgebieden
 

Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht

Vereenvoudiging en modernisering: misschien, een verbetering: dat moet nog maar blijken!
Wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht

In de praktijk gaat het in juridische procedures vaak en vooral om de feiten: wat is er gebeurd en onder welke omstandigheden heeft die gebeurtenis plaatsgevonden (‘de omstandigheden van het geval’, zoals de Hoge Raad deze placht aan te duiden), en niet zozeer -of niet alleen- om een rechtsvraag zoals de uitleg van een wetsbepaling of de uitleg van een uitspraak van de Hoge Raad. De redenen hiervoor zijn artikelen 24 en 149 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: “de rechter onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd” (art. 24 Rv) en “de rechter mag slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die (…) zijn komen vast te staan” (art. 149 lid 1 Rv).

De rechter beslist een zaak dus op grond van de (bewezen) feiten. Het op de juiste wijze voor het voetlicht brengen en onderbouwen van de relevante feiten kan dan ook het verschil betekenen tussen het winnen -en aldus gelijk krijgen- of het verliezen -ondanks dat je misschien wel gelijk hád- van een procedure. Dat resulteert erin dat het bewijsrecht een van de belangrijkste onderdelen van het burgerlijke procesrecht is.

Niet zo gek dus dat gans advocatenland alert is als de door de minister van Veiligheid en Justitie ingestelde expertgroep Modernisering burgerlijk bewijsrecht met een ruim honderd pagina’s tellend advies komt ter zake de modernisering van burgerlijk bewijsrecht (april 2017) en dat advies leidt tot een ter consultatie aangeboden conceptwetsvoorstel (einddatum consultatie: 29 juli 2018). Aan welke veranderingen zal het bewijsrecht binnenkort mogelijk onderhevig zijn?

Het conceptwetsvoorstel beoogt juridische procedures sneller, eenvoudiger en effectiever te maken, alsmede partijen eerder en meer tot een oplossing in der minne -een schikking- te laten komen. Daarnaast wordt met het conceptwetsvoorstel getracht uitspraken te verkrijgen die beter aansluiten bij de ‘materiële’ waarheid. Enkele daartoe strekkende voorgestelde wijzigingen zijn:

  • Een expliciete bevoegdheid van de rechter om de feitelijke gronden van een geschil te beïnvloeden (deze bevoegdheid is in het conceptwetsvoorstel vastgelegd in een aan artikel 24 Rv toe te voegen lid dat als volgt luidde: “De rechter kan partijen ambtshalve wijzen op mogelijkheden om de grondslag van hun vordering, verzoek of verweer aan te vullen” (artikel 24 lid 2 Rv));
  • Een grotere nadruk op informatieverzameling (en informatiedeling) voorafgaande aan de procedure (art. 149a Rv), met mogelijke sancties indien dat wordt verzaakt;
  • De verschuiving van getuigenverhoren naar schriftelijke getuigenverklaringen (art. 30a, 30i en 166 Rv);
  • Het vervallen van de verplichting van de rechter om een ter zake doend aanbod tot getuigenbewijs te honoreren (art. 166 Rv);
  • Afschaffing van de beperkte bewijskracht van partijverklaringen;
  • Een verregaander recht tot inzage in gegevens (exhibitieplicht; art. 194 en 195 Rv);
  • Concentratie naar één verzoek tot (een of meer) voorlopige bewijsverrichtingen (art. 196 en 197 Rv), met doorgaans een opvolgende preprocessuele comparitie om de bewijswensen in kaart te brengen;
  • Een wettelijke regeling en grotere bewijskracht voor het procesverbaal van bevindingen van een deurwaarder (205 Rv); en
  • Een wettelijke regeling voor bewijsbeslag (art. 206 en 207 Rv).

De doelen van het wetsvoorstel zijn zonder meer nastrevenswaardig. De last die drukt op het rechterlijk apparaat is nog steeds omvangrijk (in 2017 werden er bijna 1,6 miljoen juridische procedures gestart) en gaandeweg het juridisch debat raken partijen doorgaans steeds minder geneigd om te komen tot een schikking (het innemen van stellingen ten overstaan van een rechter lijkt te polariseren). Ook zal tegen uitspraken van rechters die beter aansluiten bij de materiële (feitelijke) waarheid minder vaak hoger beroep worden ingesteld, althans zo is de gedachte, partijen ervaren dergelijke uitspraken namelijk als eerlijker en/of passender.

De voorgestelde wijzigingen worden echter niet louter toegejuicht. Zo zijn onder andere de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), de Hoge Raad der Nederlanden en ook de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) met zeer interessante maar ook kritische reacties gekomen.

Het is namelijk de vraag of de uit te breiden regiefunctie van de rechter (wijziging artikel 24 Rv) niet strijdig zal zijn, althans strijdig zal worden ervaren, met het beginsel van de onpartijdige en lijdelijke rechter. Voorts kunnen kritisch kanttekeningen worden geplaatst bij de grote nadruk die in het conceptwetsvoorstel ligt op informatieverzameling voorafgaand aan de juridische procedure. Meer dan eens kristalleren de échte pijnpunten of de in het bijzonder relevante feiten in een geschil pas uit gedurende de procedure zelf, onder andere naar aanleiding van door de wederpartij ingenomen stellingen of aangedragen bewijs. Als de relevante stellingen en feiten wel al eerder bewezen hadden kunnen worden, maar van die feiten eerder in de procedure de relevantie nog niet was gebleken en deze derhalve nog niet zijn bewezen, kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (art. 149a Rv). Een en ander zou zelfs tot uitsluiting van een nadere bewijsmogelijkheid kunnen leiden. Het is daarbij de vraag of de in het conceptwetsvoorstel opgenomen dubbele redelijkheidstoets en de sanctionering op maat ter zake deze bewijsaandraagplicht voorafgaand aan de procedure de belangen van partijen, het eerlijke proces en het fluïde karakter van een juridisch debat voldoende in ogenschouw neemt en waarborgt. Datzelfde geldt voor de verschuiving van getuigenverhoren ten overstaan van een rechter naar (voorafgaande) schriftelijke getuigenverklaringen: heeft een dergelijke getuigenverklaring op papier dezelfde lading als een getuigenverhoor? Een getuigenverhoor ten overstaan van de rechter geschiedt immers onder ede en gedurende een getuigenverhoor hebben zowel de rechter, de advocaat-partij en advocaat-wederpartij de mogelijkheid tot het stellen van vragen. Ook het vervallen van de verplichting voor de rechter een ter zake doend bewijsaanbod te honoreren en de concentratie naar één verzoek tot (voorlopige) bewijsverrichtingen kunnen er in beginsel toe leiden dat de rechter in een later stadium van de procedure minder geneigd is mee te werken aan bewijslevering door partijen. Waar een van de doelen van het conceptwetsvoorstel dus het meer laten aansluiten van rechterlijke uitspraken bij de materiële waarheid is, kunnen bovengenoemde wijzigingen er evenwel toe leiden dat de processuele waarheid (de waarheid die in de procedure vast is komen te staan op basis van onbetwiste stellingen (art. 149 lid 1 Rv), feiten van algemene bekendheid (art. 149 lid 2 Rv) en/of voldoende bewezen betwiste stellingen (art. 150 Rv)) en de materiële waarheid (de feitelijke waarheid) toch niet meer -of zelfs minder- met elkaar overeenstemmen.

Deze discrepantie zou dan in een eventueel hoger beroep, door de later relevant gebleken feiten alsnog nader te onderbouwen, weer moeten worden rechtgetrokken. In dat kader is de volgende zinssnede uit de memorie van toelichting bij het conceptwetsvoorstel echter schrikbarend (p. 4): “Voor zaken in hoger beroep geldt dat de herkansingsfunctie van het hoger beroep niet zo ver strekt dat een partij ervoor kan kiezen om pas in de appelfase serieuze pogingen te doen om alle relevante informatie over het geschil tussen partijen te verzamelen en aan de rechter voor te leggen. Bij de behandeling van het geschil in hoger beroep zal de rechter bij het toelaten van partijen tot bewijslevering zich moeten afvragen in hoeverre bepaalde informatie ook al eerder door een partij aan de rechter in eerste aanleg overgelegd had kunnen en moeten worden.

De doelen die met het conceptwetsvoorstel worden nagestreefd zijn dus zonder meer legitiem en met het conceptwetsvoorstel wordt aangehaakt bij recente ontwikkelingen in de procespraktijk (de wettelijke regeling van bewijsbeslag bijvoorbeeld). Toch valt er ook nog het nodige op het wetsvoorstel af te dingen. Mijns inziens is flexibiliteit een belangrijke voorwaarde van het juridisch proces. Zaken zijn vaak niet helder of klip en klaar, maar ontwikkelen zich van het moment dat een cliënt zich bij diens advocaat aanmeldt tot aan het moment dat de rechter uitspraak heeft gedaan. Procedures hebben daarom per definitie een fluïde karakter en het rechtssysteem zou daarop moeten kunnen inspelen. Het is en blijft immers mensenwerk. Op dit moment is het gelet op het bovenstaande echter nog niet duidelijk of het huidige conceptwetsvoorstel de vereiste flexibiliteit faciliteert of eigenlijk tegenwerkt. Het wachten is nu dan ook op het definitieve wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting, welke naar verwachting nog in de eerste helft van dit jaar zullen worden gepresenteerd. Daarnaast zal moeten gaan blijken hoe de definitieve bepalingen van de nieuwe wet zullen gaan uitwerken in de praktijk.

Wij houden u op de hoogte!

Heeft u behoefte aan juridisch advies of bent u betrokken bij een juridische kwestie, laat u zich dan bijstaan door een advocaat. De advocaten van EBH Legal zijn zeer bedreven in zowel het geven van advies als in het voeren van juridische procedures, zijn altijd op de hoogte van de ontwikkelingen in hun rechtsgebied en staan 24/7 voor u klaar. U kunt contact opnemen met EBH Legal via info@ebhlegal.nl.

De inhoud van deze blog is algemeen van aard en hieraan kunnen geen rechten worden ontleend.

 

Heeft u vragen over dit onderwerp? We helpen u graag

Gepubliceerd op 19 Mar '19
Ondernemingsrecht Suggesties en aandachtspunten bij opvolging in het familiebedrijf Door mr. drs. G.R.C. Mostert

Ondernemers zijn nooit ziek en overlijden ook niet, althans dat geloven ze graag, zeker in het famil...

Ondernemingsrecht Carnaval: een veelzijdig feestje Door mr. drs. G.R.C. Mostert

De een die kijkt er bijna het hele jaar naar uit, de ander die doet zijn best om er zo min mogelijk...

Ondernemingsrecht Verjaring: niks meer over van uw rechtsvordering en vorderingsrecht Door mr. drs. G.R.C. Mostert

Elk rechtsgebied zit vol met buitengewoon interessante leerstukken, maar een van de meeste definitie...

Neem contact op